Wat is de douanewaarde van een goed?
Bij de vaststelling van de douaneschuld bij ingevoerde goederen worden drie elementen gebruikt: de oorsprong van de ingevoerde goederen, het douanetarief en de douanewaarde. De douanewaarde vormt de belastbare basis voor de toepassing van de ad valorem-rechten.
Hoe wordt de douanewaarde bepaald?
Voor een rechtvaardige, eenvormige en neutrale vaststelling van de waarde van goederen is het belangrijk om uniforme regels toe te passen. Op die manier bekomt men niet alleen een juiste heffing van het recht bij invoer (dit is het fiscale aspect), maar worden loyale importeurs ook beschermd tegen oneerlijke concurrentie (het sociaal-economisch aspect).
De primaire basis voor de berekening van de douanewaarde van de goederen is de transactiewaarde van de ingevoerde goederen (artikel 70 lid 1 DWU). Dit is het werkelijk betaalde of te betalen bedrag bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie. Als men de douanewaarde niet op basis van de transactiewaarde kan vaststellen, dan wordt een van de vijf bijkomende douanewaardebepalingsmethoden gebruikt (artikel 74 lid 1 DWU). Deze methodes worden steeds in de volgende volgorde toegepast tot de waarde bepaald kan worden:
- Transactiewaarde van de ingevoerde goederen (artikel 70 DWU)
- Transactiewaarde van identieke goederen (artikel 74, lid 2, onder a) DWU)
- Transactiewaarde van soortgelijke goederen (artikel 74, lid 2, onder b) DWU)
- Afgeleide waarde (artikel 74, lid 2, onder c) DWU)
- Berekende waarde (artikel 74, lid 2, onder d) DWU)
- Waarde op basis van beschikbare gegevens (de zogenaamde “fall back”-methode) (artikel 74, lid 3 DWU)
De aangever heeft het recht om de methode van de berekende waarde toe te passen in plaats van de methode van de afgeleide waarde als hij hierom verzoekt en de nodige informatie beschikbaar is. In vak 43 van het Enig Document moet de aangever de Uniecode vermelden voor de gebruikte waarderingsmethode.
Wat is onderwaardering?
Onderwaardering is het door een aangever opgeven van een waarde van ingevoerde goederen die lager is dan de echte waarde.
Hoe gaan de douaneautoriteiten te werk bij controles op het vlak van onderwaardering?
Wanneer de AAD&A gegronde twijfels heeft of de aangegeven douanewaarde overeenstemt met het totaal betaalde of te betalen bedrag, dan kan ze aanvullende informatie opvragen bij de aangever (artikel 140 van de Uitvoeringsverordening).
De douaneautoriteiten kunnen ook gegronde twijfels hebben bij de juistheid van de aangegeven waarde, zelfs als ze noch de authenticiteit van de factuur, noch het bewijs van de gedane betalingen (om de effectief betaalde prijs voor de ingevoerde goederen te bewijzen) hebben verworpen of anderszins in twijfel hebben getrokken. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de aangegeven douanewaarde de economische waarde van de ingevoerde goederen niet weerspiegelt (arrest van het Hof d.d. 16.06.2016 -zaak C291/15).
Wanneer bij de douaneautoriteiten twijfels blijven bestaan, dan kunnen ze besluiten dat de waarde van de goederen met een andere waardebepalingsmethode moet worden vastgesteld.
Hoe gaat de douane te werk bij vermoeden van onderwaardering?
Als er na de documentaire en/of fysieke verificatie een weerlegbaar vermoeden blijft bestaan dat de aangegeven waarde lager is dan de werkelijke waarde, dan ligt de bal in het kamp van de aangever om – via het voorleggen van de nodige stukken – te bewijzen dat deze aangegeven waarde correct is. Hierbij kan het gaan om:
- stukken die aantonen dat de aangegeven transactiewaarde toch correct is (met uitzondering van bijvoorbeeld de factuur en het betalingsbewijs die reeds werden voorgelegd);
- hetzij elk ander stuk dat de andere methodes inzake douanewaarde kan aantonen (identieke goederen, soortgelijke goederen, afgeleide waarde, berekende waarde, redelijke middelen).
Op basis van deze actie zijn drie scenario’s mogelijk:
- de aangever legt bijkomende bewijsstukken voor, waardoor hij erin slaagt om vermoedens inzake onderwaardering te weerleggen. In dat geval wordt de verificatie conform afgesloten en stelt de douane geen overtredingsdossier op;
- de aangever legt geen bewijsstukken voor: het vermoeden inzake onderwaardering wordt dus niet weerlegd en de verificatie kan niet-conform worden afgesloten. De douane stelt een een overtredingsdossier op;
- de aangever legt bijkomende bewijsstukken voor die onvoldoende zijn om het vermoeden inzake onderwaardering weg te nemen. De verificatie wordt als niet-conform afgesloten. Er wordt een overtredingsdossier opgesteld.
Welke bijkomende bewijsstukken kan een operator aanleveren?
Een operator kan alle soorten bewijsstukken aanleveren die de twijfels over de aangegeven douanewaarde wegnemen. Enkele voorbeelden:
- een document waaruit blijkt dat de aangegeven goederen van mindere kwaliteit zijn, en dat zij daarom worden aangegeven tegen een waarde die met een dergelijk kwaliteitsniveau overeenkomt;
- een aangifte voor uitvoer in het land van uitvoer waaruit de ingevoerde goederen afkomstig zijn, met vermelding van de waarde die daar op het tijdstip van uitvoer werd aangegeven.
Wat zijn de mogelijkheden bij het afhandelen van overtredingsdossiers?
Er wordt een overtredingsdossier geopend wanneer het vermoeden inzake onderwaardering niet wordt weerlegd. Dit gebeurt als de aangever geen bewijsstukken of bewijsstukken voorlegt die onvoldoende zijn om het vermoeden inzake onderwaardering weg te nemen. In dat geval wordt de aangegeven transactiewaarde niet aanvaard en de verificatie niet conform afgesloten.
Als gevolg hiervan moeten de douaneautoriteiten een bijkomende waardebepalingsmethode gebruiken voor de waardebepaling van de goederen. Op basis van deze douanewaarde wordt een vrijstelling van bekeuren 614 opgemaakt. Er zijn twee mogelijkheden:
- de aangever aanvaardt de 614 en betaalt. Let op: de goederen mogen pas worden vrijgegeven vanaf het moment dat er betaald is. In dit scenario kan er niet gewerkt worden met borgstelling om de goederen al vrij te geven in afwachting van de betaling.
- de aangever aanvaardt de 614 niet. In dat geval wordt een relaas 359 opgesteld en wordt er beslag gelegd op de goederen. De AAD&A kan de aangever de gunst verlenen dat de goederen worden vrijgegeven mits het stellen van een borg waarvan het bedrag moet bestaan uit de waarde van de goederen, vastgesteld met toepassing van de gemiddelde invoerwaarde MADB/kg + de mogelijke verschuldigde invoerrechten:
- de borg wordt enkel berekend op het geselecteerde artikel en niet op niveau van de MRN
- de btw moet niet geborgd worden. Als er geen borg wordt gesteld, blijven de goederen in beslag genomen. De vrijgave onder voorwaarde van borgstelling blijft altijd een gunst die door de AAD&A al dan niet wordt toegestaan.
Meer weten?
Circulaire 2018/c/9 over de douanewaarde: hier vindt u extra info over onder andere de transactiewaarde, de douanewaarde en de methodes voor het vaststellen van de douanewaarde.
https://financien.belgium.be/nl/douane_accijnzen/ondernemingen/douane/enig-document
Bron: